Voor een witte tent in Gaza staat een man. Hij kijkt naar de hemel en hij kijkt in het rond. Hij hoopt, dat alles veilig is en dat er vannacht hier in de buurt geen bommen vallen. Hij heeft veel meegemaakt en hij weet wat er kan gebeuren. Een jaar geleden woonde hij nog in de stad in een flat, maar er vielen bommen uit de hemel en het hele gebouw stortte naar beneden. Hij was niet thuis en zijn vrouw ook niet, maar twee zoons waren daar wel en die leven niet meer. En de derde zoon was aan het spelen vlakbij en die raakte zo gewond, dat zijn twee benen moesten worden geamputeerd. Maar het is een fantastisch kind, want hij blijft positief en hij lacht veel, terwijl er bijna niets te lachen valt. Ze hebben eerst nog een tijd in de stad gewoond bij familie, maar toen vielen er pamfletten uit de hemel, dat ze moesten evacueren en dat hebben zij gedaan, dus daarom hebben ze ergens anders een tent opgezet en daarna moesten ze weer evacueren en weer. En nu wonen ze tijdelijk hier. Voor hoelang? Wie zal het zeggen?
Het is avond. De kleine jongen slaapt al en zijn vrouw ligt op een matras. Ze roept. Hij gaat naar binnen en vraagt, wat er is. Ze zegt, dar ze veel pijn heeft en dat ze denkt dat het kind nu zal komen. Ze is negen maanden zwanger. Ze wil naar een dokter. Hij weet niet, of dat kan. Hij loopt de tent uit en roept de buurman. Hij vraagt, of het veilig is om naar het ziekenhuis te reizen in deze nacht. De buurman vertelt, dat hij gehoord heeft, dat de weg de dag daarvoor is gebombardeerd en dat hij gehoord heeft, dat het leger het ziekenhuis is binnengevallen. Hij vraagt: “Wat kan ik doen? Wie kan mijn vrouw helpen?”
De ander zegt, dat hij zijn nicht zal roepen, die heeft zelf vijf kinderen gebaard, die weet wel wat ze moet doen. Hij gaat naar een tent een stuk verderop en vraagt zijn familielid, of zij wil helpen. Zij wil wel op voorwaarde, dat hij bij haar tent blijft en op haar kinderen past, “want je weet nooit wat kan gebeuren”. Hij stapt naar binnen en zij stapt naar buiten.
Het is diep in de nacht. Zij loopt in de richting van die ene tent, die gemakkelijk herkenbaar is, omdat er licht brand, een olielamp. In de meeste tenten is het donker. Het is niet veilig om in de nacht een olielamp te laten branden, want je weet nooit wat er ’s nachts gebeuren kan. Er zijn al eerder tentenkampen gebombardeerd en als niemand licht brandt, zijn de tenten vanuit de lucht niet zo gemakkelijk te herkennen. En als er iets misgaat, kunnen olielampen omvallen en brand veroorzaken.
Ze komt aan bij de tent en ritst die open en gaat naar binnen. De kraamvrouw heeft veel pijn. Zij gaat bij haar op de matras zitten en stelt haar gerust. De man blijft buiten staan op wacht.
Een paar uur later is het tijd, dat het kind geboren moet worden. De nicht stapt even naar buiten en vraagt aan de man, of hij wat water heeft en of hij dat op kan warmen op een vuur. Hij heeft niet veel, en het is wat zanderig, maar hij doet wat kan. En even later hoort hij huilen, het kind is er. Hij gaat naar binnen en ziet, dat alles goed is en hij is blij. Het is een zoon. “Hoe wil je hem noemen?” vraagt zijn vrouw. Hij antwoordt: “Immanuël, want ik wil geloven, dat God met ons is.”
De helpster, doet alles wat nodig is en daarna loopt zij door het donkere tentenkamp naar haar eigen tent. Het lijkt alsof bijna iedereen slaapt. O nee, toch niet, daar komen twee mannen aangelopen. Ze kijken somber en bedrukt. Zij kent hen wel, het zijn reddingswerkers, ze vraagt waar ze zijn geweest. Zij vertellen over een huis, dat gebombardeerd is en waar verschillende mensen zijn omgekomen, ook kinderen, maar zij hebben enkele kunnen redden. Zij vragen haar, waarom zij zo laat nog buiten is. En zij vertelt over het wonder van de geboorte. “Ga maar kijken”, zegt zei, “het is in die tent daarginds, waar nog licht is. Het is een heel bijzonder kind. Wie weet is hij het op wie wij wachten.”
De mannen gaan erheen. Ze zeggen “shalom” en de vader van het kind doet de tent open. “We hebben gehoord, dat er een baby geboren is, een jongen. Mogen we hem zien?” De man laat hun binnen. Het lijkt alsof het kleintje op hen heeft gewacht, want als zij dichterbij komen, doet hij even zijn ogen open. Hij kijkt en ziet en dan doet hij zijn oogjes weer dicht en slaapt verder. Ze verwonderen zich en één van hen zegt: “Dit kind is een zegen en een Gods wonder! Vandaag heb ik weer sommige mensen en kinderen niet kunnen redden. Ik was zo bedroefd, ik voelde mij zo machteloos! Maar nu heb ik weer hoop. Wie weet, zal deze kleine jongen later alles veranderen. Wie weet, zal hij aan mensen vergeving, verzoening en vrede leren! Wie zal het zeggen? Misschien brengt hij over een aantal jaren aan dit land echte shalom!”